dimanche 25 juillet 2010

(15/02/2010) Samenvatting van de beginselen van een goede selektie

Samenvatting van de beginselen van een goede selektie

Eerst hebben we de duiven beoordeeld die geld hebben opgebracht, ttz. deze welke kopprijzen hebben gevlogen en in staat zijn zulks in het aanstaande speelseizoen verder te doen.

Indien wij bij vergissing een versleten duif mochten overgehouden hebben dan zullen we dit in de eerste prijsvluchten gauw gewaar worden.
De tweede bewerking is kieser, maar gezien het klein aantal zekere duiven — zelfs op de beste hokken — en het feit dat we meestal de gezel van het vorige speelseizoen zullen laten, is de moeilijkheid dan ook niet zeer groot.
De derde, meest kiese en ook belangrijkste bewerking voor de toekomst van de kolonie is : de keus van de kwekers.

De elementen die ons toelaten de beste keus te doen, zijn drieërlei:

1)
De bewezen feiten die ten andere de enige vaste faktoren zijn. Men is slechts van de kweekwaarde van een goede rasduif of een goed koppel kwekers overtuigd alléén dan wanneer ze goede jonge duiven hebben voortgebracht.

2)
De vermoedens gesteund op de oorsprong van de duiven, hun goede bouw, hun verwantschap ; het wellukken van de koppelingen van dezelfde soort. In bepaalde gevallen zijn het de verworven uitslagen die ons voldoende zullen inlichten.

3)
De speurzin, de gave van het doorzicht en laten we maar zeggen het tikje meeval.

Zekere liefhebbers zijn begaafd ; ze hebben intuïtie zonder dit zelf te kunnen uitleggen. Al diegenen die erin geslaagd zijn naam te maken, als duivenkweker of als schepper van beroemde bloedlijnen, bezitten deze gave. Maar gelukkiglijk is dit speciaal en buitengewoon zintuig niet onontbeerlijk om een goed liefhebber te zijn en veel prijzen te winnen.
Indien we dus het geluk of meeval kennen rasduiven te bezitten dan zullen we beginnen me deze op zij te plaatsen. (Als rasduif aanzien we deze die over zulke hoedanigheden en macht beschikken, dat ze deze kunnen overzetten, zodanig dat bijna al hun afstammelingen goed zijn, ongeacht de koppeling.)
Indien we zulk een rasduivin bezitten, zullen we voor haar twee duivers kiezen, vooreerst deze waarmede ze reeds beste afstammelingen schonk, daarna een andere waaruit we twee of vier jonge duiven zullen trekken en dit bij wijze van proef en om na te gaan of deze uit de tweede koppeling nog niet beter zijn en alvast om de eerste bij ongeval te vervangen. Deze tweede duiver mag de vader zijn van de eerste duivin, of kleinzoon, neef, broeder, ja zelfs half-broeder. Deze proef in verwantschap zal als eerste doel hebben andere rasduiven voort te brengen om op deze wijze de eigenschap welke soms erfelijk is, vast te
leggen.

Zo het een rasduiver betreft in de omstandigheden zoals we komen te beschrijven, zult ge hem zoveel duivinnen toevertrouwen als uw instellingen kweekkoppels bevatten en de tijd waarover ge beschikt zal u toelaten, al de gekozen duivinnen gelijktijdig met hem te koppelen. Het getal afstammelingen die men op deze wijze kan bekomen met dezelfde duiver is buitengewoon en hieromtrent zullen we een sprekend voorbeeld aanhalen.
We kenden een duivenliefhebber die een onverhoopte uitslag had geboekt. Hij kocht in een verkoping een betrekkelijk oud geworden duiver die reeds meerdere kampioenen had gegeven met verschillende duivinnen. Het was een duiver van zeer goede oorsprong of afstamming en die onder alle oogpunten nog onberispelijk was. De liefhebber waarvan sprake was in het bezit van een zeer goede volière, goed verlucht, die droog was, waar de zon goed doorkon, en die niet blootgesteld was tegen alle schadelijke winden en tochten. Hij verdeelde deze vollere in twee delen maar in plaats van een planken- of traliescheiding plaatste hij er zes ruime nestbakken tussen van traliewerk omgeven. Deze nestbakken hadden weerszijden een deurw elke uitgaf op iedere nestbak. De ene kant van de nestbak was voorbehouden aan de duiver, de andere aan de duivinnen, waar ze tweemaal per dag na enkele ogenblikken vrijheid, werden gevoederd. De duiver zag de duivinnen slechts ieder op zijn beurt. Hij ging slechts éénmaal per dag in twee of drie nestbakken ingevolge de omstandigheden en er werd hem slechts één toenadering per dag bij dezelfde duivin toegestaan. De zes duivinnen op deze manier door de duiver bevrucht legden omtrent dezelfde dag en de eieren werden ter uitbroeding onder andere kweekduiven ondergelegd. De duivinnen werden vervolgens gedurende een 10 à 20-tal dagen op rust gesteld al naar gelang de omstandigheden van hun goede konditie. Pas daarna kregen ze de duiver terug te zien.
Zowel de duiver als de duivinnen werden op een volmaakte wijze gevoederd, en deze liefhebber bezat tegen het einde van het kweekseizoen én na de selektie een veertigtal mooie jonge duiven, zonder dat de duiver en de duivinnen meer vermoeid waren als hadden ze normaal een gans seizoen gekweekt.
Na één of meerdere rasduiven kiest men de kweekkoppels waarvan de goede kwaliteit is bevestigd. Deze welke goede kweek hebben gegeven zullen slechts na rijp overleg worden veranderd. In de duivensport evenals in andere domeinen verkiest men het zekere boven het onzekere. In alle geval wanneer men zinnens is een kruising te veranderen die reeds bewijzen heeft geleverd zal men steeds de twee gezellen (duiver en duivin) behouden om ze terug te kunnen samenbrengen wanneer de nieuwe koppeling geen voldoening schonk. Voor wat het aantal kwekers betreft die dienen behouden te worden, moet men twee zaken vermijden : de eerste en waartegen het meest gezondigd wordt is er te veel te behouden ; een koppel kwekers, vermeerderd met een of twee koppels die de jongen zullen groot brengen kan gemakkelijk 12 tot 16 jonge duiven per jaar geven, waardoor men rap overbevolking bekomt.
De tweede is er niet genoeg te behouden. Eén enkel buitengewoon koppel kwekers is genoeg om een gewoon hok te bevolken, maar opgepast voor de ondergang in geval de ene of de andere een ongeluk moest oplopen, of zou versleten zijn. We kennen een hok dat sinds verscheidene jaren sterk speelt en slechts m het bezit is van één kweekkoppel. Ieder jaar brengt hij vijftien weduwnaars in lijn. Maar ook hier maken we de opmerking dat de liefhebber in kwestie het ongeluk of de sleet niet kan voorzien die een voor hem zekere ondergang zou betekenen die verscheidene jaren zou kunnen duren.
We stellen ons in de plaats van vele onzer lezers die na lezing van hetgeen voorafgaat de bemerking zullen maken : « Alles goed en wel maar wat staat er ons te doen als we geen befaamde en bevestigende kweker bezitten ? Noch een goede rasduif, noch een kweker die bewijzen heeft geleverd ? »
Daar velen dit geluk niet hebben, moeten wij hen trachten uitgelezen duiven te laten ontdekken, te scheppen en zo dit werkelijk onmogelijk is, laten we hen op afdoende wijze inlichten om hen toe te laten er te kopen. De keus van de goede kwekers ligt aan de basis van de duivensport en vertegenwoordigt in onze ogen meer dan de helft van de duiven kennis.
Zeker, we zullen niet zo hoogmoedig zijn in enkele lijnen zulk een belangrijk onderwerp te willen uitdiepen. We zullen ons tevreden stellen met enkele algemene regels aan te halen en enkele raadgevingen te geven omtrent waarheden die maar al te vaak door de meeste liefhebbers niet gekend zijn of totaal verwaarloosd worden. Dit gezegd zijnde, laten we eerst onderzoeken of er zekere lichamelijke kenmerken bestaan, die ons toelaten de kweekwaarde van een duif te ontdekken.
Het antwoord is kort en bondig : NEEN.
De rasduif is een zeldzaam exemplaar, een afzonderlijk verschijnsel, en het is enkel per toeval, geluk of ongeluk dat men er op valt, want niets kan dit a priori voorzien. We zouden deze bevestiging kunnen staven door tal van voorbeelden aan te halen van kwekers die grote lijnen — goede duiven — hebben voortgebracht toebehorende aan beroemde hokken die zelf niets uitmuntends noch merkwaardigs bezaten, maar soms dragers waren van kenmerkende fouten.
Dit kan ons echter niet dienen en zou ons al te ver leiden. Het merendeel van deze uitstekende kwekers waren vaak minderwaardige vliegers en soms nietsnutten. Vele liefhebbers hebben er zich immers rekenschap kunnen van geven wanneer ze befaamde hokken bezochten en er de ouders van onbetwistbare kampioenen zagen of vroegen te zien. Soms gingen deze heel eenvoudig van de prijskampen verloren, omdat hun eigenaar ze niettegenstaande alles toch in de prijskampen
wilde inzetten ; in andere gevallen werden ze gedood of aan een of andere duivenmelker weggeschonken om plaats te maken op het hok...
Ten andere, wanneer wij in ons eigen menselijk leven alles goed nagaan, zullen we vaststellen dat in het menselijk geslacht vele kampioenen zijn gesproten uit ouders die nooit iets op sportief gebied hebben verwezenlijkt. Ook hier zouden we talrijke voorbeelden kunnen aanhalen. Doch keren we terug tot de duiven die ons nog het meest als duivenliefhebber aanbelangen.
De onontbeerlijke eigenschappen van de kampioenduiven zijn van verschillende aard : de ene zichtbaar, de andere onzichtbaar. Laten we ze in het kort bespreken.

De meest onontbeerlijke eigenschappen die aan de basis liggen van een teelt, zijn de morele eigenschappen : oriënteringsvermogen, de wil om naar. het hok terug te keren, moed en uithoudingsvermogen. Het zijn deze faktoren eerst die we moeten betrachten op te zoeken bij onze toekomstige kweekduiven.
Daar deze eigenschappen erfelijk zijn, zult ge slechts kweken uit duiven van zeer goede oorsprong, ttz. waarvan de voorouders werden uitgekozen door zeer goede liefhebbers.
Deze morele eigenschappen zijn het moeilijkst te bekomen. Slechts enkele liefhebbers met naam zijn er toegekomen ze te ontwikkelen, ja zelfs te scheppen. Het is gemakkelijk een lichamelijke eigenschap gedurende enkele generaties te veranderen of te verbeteren, 't zij door selektie of door een oordeelkundige kruising. Het is nochtans niet in het bereik van ieder duivenliefhebber om zulkdanig werk uit te voeren.
Het is oneindig veel zekerder en rapper te kunnen vertrekken met de goede rassen en te kunnen genieten van wat door anderen reeds werd voorgedaan.
Het spreekt van zelf dat men er alle belang bij heeft te weten of men uitsluitend op snelheid, halve fond of fond wil spelen. Het is in ieder geval een zeer grote waarheid, dat men om een hok op te bouwen of te verbeteren, men moet gaan putten aan de goede bronnen ; zuivere bloedlijnen of duivenfamilies die sprekende uitslagen hebben afgedwongen in halve fond en fondwedstrijden. Het is enkel in harde vluchten dat ze hun werkelijke morele eigenschappen hebben bewezen. Wanneer men slechts de snelheidsvluchten beoogt is het altijd gemakkelijk uitmuntende snelheidsduiven eruit te halen door selektie en door de manier van ze voor deze soort vluchten te leiden. Indien ge echter slechts fondvluchten op het oog hebt, aarzel dan niet u duiven aan te schaffen gesproten uit families die hun goede eigenschappen op de grote afstandsvluchten hebben bewezen. Zoals we reeds vaak hebben herhaald moet ge u slechts wenden tot ernstige en strenge liefhebbers, tot hen die steeds duiven van beste oorsprong hebben ingevoerd en van wie men weet dat ze de selektie tot het uiterste doorvoeren. Men kan zich o.a. best wenden tot diegenen die met sukses de afstanden spelen van 100 tot 700 Km. en zelfs verder. Het is op deze hokken dat ge de gezondste, de sterkste, de meest evenwichtige duiven zult aantreffen, ook deze duiven die de meeste natuurlijke eigenschappen en voorraad bezitten.
Indien u zo handelt zal het tenslotte uw werk zijn streng te selektionneren en uit de beschikbare duiven te halen wat er met de moderne speelwijze uit te halen is.
Buiten deze morele eigenschappen zijn er ook lichamelijke eigenschappen die eveneens onzichtbaar zijn ; de hoedanigheid en de weerstand van het hart en de longen van een duif zijn niet waarneembaar.

De goede werking van het ademhalingsorgaan en vooral van de nieren en de lever die een goede verwerking van het voeder en de voorraad toelaten, die ze kunnen benuttigen op het ogenblik van de wedstrijden, en eindelijk een goede verwerking, die de vergiftiging van de spieren en bijgevolg de vermoeidheid zal beletten.Ook deze eigenschappen zijn erfelijk en er is meer kans ze in uw duiven et kweken, wanneer in werkelijkheid uit duiven van zeer goede oorsprong wordt gekweekt.De zichtbare lichamelijke hoedanigheden hebben alleszins een zeer groot belang ; nochtans zijn deze ondergeschikt aan de morele hoedanigheden en de waarde van het hart, van de longen en de inwendige organen ; alleen deze faktoren zullen de duif toelaten een krachtinspanning van lange duur te leveren.
Onder de lichamelijke zichtbare eigenschappen mogen we deze als de schoonheid helemaal verwaarlozen, de harmonische vorm van de kop, de kleur van de ogen, van de pluimen, het statig voorkomen, enz.welke niets te zien hebben met de hoedanigheden van een vlieger.
Neen, we willen geenszins afbreuk doen aan diegenen die gaarne een mooie duif zien en ze nastreven ; maar onze studie is slechts van sportief standpunt opgevat. We kunnen niet de schoonheid en de sportieve hoedanigheden van een duif nastreven. Tegelijkertijd twee hazen nalopen is de moeilijkheid om één te treffen, verhogen. De eerste lichamelijke eigenschap die naar onze mening moet worden nagestreefd, zij die onontbeerlijk is en het moeilijkst te verkrijgen bestaat in het bekomen van een eerste kwaliteit pluimage. Wij schreven het reeds : wij kennen geen enkel kampioen die geen goede pluimen heeft. Men moet dus eerst en vooral een goede pluimendos eisen over het geheel van het lichaam van de duif, dicht gesloten, die heel zacht aanvoelt en flink verspreid is. De kleine pluimen moeten goed ontwikkeld zijn ; ze zullen zo ver mogelijk verspreid zijn op de pluimen van de staart, ze moeten goed ontwikkeld zijn op de vleugels en vooral op
dé vleugels. Ze moeten eveneens goed ontwikkeld zijn op de aanslagrand van de vleugels, de zogenaamde banden. Er bestaat voor wat de vleugels betreft een theorie die zegt dat de broekpennen zo kort mogelijk moeten zijn. We zullen ons hier niet mede bezig houden, want hoe verleidelijk het voor sommige liefhebbers ook zij is deze theorie geenszins bevestigd door de ondervinding. De eerste slagpennen of vluchtpennen zullen zo lenig en fijn mogelijk zijn. Ze moeten goed ontwikkeld zijn vooral in de lengte ; de eerste beginnende met de binnenkant van de vleugel moeten duidelijk de ondergeschikte overtreffen. We zien gaarne, dat de laatste vier, dus de langste, duidelijk gescheiden zijn van de rest van de vleugel en in een fijn punt uitlopen, dus dat ze een scheiding vertonen zoals de vingers van een hand zouden openstaan,

Tot besluit van hetgeen voorafgaat aangaande de laatste slagpennen zeiden we : « Deze vier laatste pennen moeten zich voordoen zoals de vier vingeren van de hand, ttz. lichtjes van elkander gescheiden ». Deze pennen, vleugelpennen genaamd, spelen een buitengewone rol in het rendement van de duif, bij het vliegen, en de stabiliteit van de vogel in de lucht. Maar dit is geenzins het doel van deze uiteenzetting, welke het opzoeken van de kwekers nastreeft.

Moeten wij ons rekenschap geven van de kleur van de pluimen bij een kweekduif ?
De kleur der pluimen heeft niet het minste belang, want er zijn uitstekende duiven in alle kleurenpluimage. De kwaliteit van de pluimen speelt de grootste rol.
De tweede eigenschap die we dienen na te streven is het goede evenwicht. Deze laatste eigenschap is zeer moeilijk te ontdekken en zeer moeilijk uit te leggen ook. Met ondervinding gevoelt men het van zodra men een duif in handen neemt. Men heeft de indruk dat het gewicht van de duif zich eerder naar voren bevindt, maar toch is er tussen de verschillende delen van de duif een harmonie en een evenwicht welke hun vliegeigenschappen verraden.
De derde eigenschap is het spierenstelsel, en vooral dit van de voorarm, de arm en de basis van de vleugel. Men moet het ganse gewicht van de vleugel duidelijk voelen, een ronde en sterke spierenmassa. Wanneer men twee vingeren plaatst tussen het lichaam van de duif en de vleugelbasis, bemerkt men dat deze afstand kort is, juist omwille van deze spierenmassa.
Wat de spieren langs weerszijden van het borstbeen betreft, is het natuurlijk voordelig dat ze genoegzaam ontwikkeld en sterk zijn. Maar de indruk gaat vooral uit van de wijze waarop de duif is gebouwd en van de zelfstandigheid zelf van deze spieren. De duif die een zeer ontwikkeld borstbeen heeft, schijnt dikwijls niet gespierd, terwijl deze met een weinig ontwikkeld borstbeen veel meer gespierd schijnt. Tenandere, het is bij de duiven zoals bij de mensen : sommige
duiven met magere spieren, zijn nochtans zeer sterk en tegen veel bestand. .

Wat het beendergestel betreft is het klaar dat voor een kweker het belangrijk is dat het sterk moet zijn en geen teken vertoont van enige slapheid.
We moeten een brede borst en rug nastreven, die tekenen zijn van een goede borstkas waarin een sterk hart en sterke longen genoeg ruimte bieden. We moeten eveneens de vastheid van het geheel van de duif nastreven, die als het ware één blok moet vormen. Maar in tegenstelling met hetgeen te veel liefhebbers denken, is deze vastheid veel meer te wijten aan de hoedanigheid van de spieren en de gewrichtsbanden welke de beenderen verbinden, dan aan de beenderen zelf. Het volstaat de duif op verschillende tijdstippen te onderzoeken, wanneer ze in uitstekende gezondheid verkeert, om het verschil na te gaan, alhoewel haar beendergestel geenszins veranderd is.
We komen hier dus een zeker aantal hoedanigheden onder ogen te nemen welke we moeten betrachten bij het uitkiezen van de duiven om ze verder als kwekers te beproeven. Maar zoals wij reeds aanhaalden is het onderwerp zeer uitgebreid en ingewikkeld. Nochtans zullen wij het vraagstuk trachten op te lossen door enkele zeer nuttige aanduidingen te geven, welke zijn : het karakter, het temperament en zelfs de gedragingen van de toekomstige kweekduiven.
We houden er niet aan de rol van kweker toe te vertrouwen aan een duif die al te zenuwachtig is. Beslist zijn er onder deze duiven, die op gebied van kweek goede uitslagen hebben geleverd en in de prijskampen uitzonderlijke prestaties hebben behaald, in snelheids- en halve fondvluchten. Maar het komt er op aan duiven te vinden die over een voorraad zenuwen beschikken. De te overdreven zenuwachtige duif zou teveel jonge duiven geven welke zonder waarde zouden zijn en zelfs
bij het eerste uitvliegen of trainingen zouden verloren gaan. Men zal geen luie duif tot kweker nemen maar men zal het grootste belang hechten aan een kalme duif.
De kalmte is het beste bewijs van het goede evenwicht, van het zelf bewustzijn en van kracht. We houden van geen vechtjassen, we verkiezen veeleer een duif
die zonder bang te zijn, vermijdt te twisten, deze welke de andere nooit schijnt te pikken, maar van zodra er een andere duif in haar nestbak komt lastig vallen, de indringer geen seconde vrijheid laat en onmiddellijk verdringt. Een klein geronk van voldaanheid en tien sekonden later bemerkt ge niet meer dat deze duif gevochten heeft. Ziedaar de duif welke ge moet betrachten, deze welke van haar macht overtuigd schijnt. Het aantal nuttige waarnemingen welke men op deze wijze kan doen, is oneindig. Zo bijvoorbeeld bij het eten, de ene duif zal zich naar het voeder niet haasten, zelfs op een tijdstip dat de kolonie honger moet hebben. Nooit zal ze de vleugels wijd opengespreid van de ene plaats naar de andere op de plankenvloer lopen, om zodoende haar tijd bij het graan pikken te verliezen. Neen, ze zal kalm zijn en flink blijven dooreten, wijl ze de grote hoop van de colonie vermijdt en haar graantjes uitkiest zelfs als ze grote honger heeft.
Ze zal trager schijnen gegeten te hebben ; maar in werkelijkheid zal ze een der eerste zijn om te gaan drinken en terug haar plaats in te nemen. Ze zal haar voeder snel verteren en nooit zult ge 's anderendaags nog enig voeder in haar krop kunnen aanvoelen. Zo ze in de winter goed op rantsoen staat, zal ze minder gewicht verliezen dan de andere, en vooral flink blijven. We moeten deze duif het meest waarderen welke gewoonten heeft en er om geen reden van afwijkt.
Ze zal zowel op het dak als op het hok haar vaste plaats hebben. Deze gewoonten, deze aangenomen plaatsen moeten u als ge er aan denkt u aanduiden dat ze hun reden en nut hebben, en dat het niet per toeval is dat ze haar eigendom heeft gekozen.
De duivenliefhebber die elke dag tijd heeft om een ogenblik op zijn hok te vertoeven, en weet te zien en te begrijpen, zal beter dan wie ook elke duif kunnen beoordelen dan een vriend die toevallig op uw duivenhok op bezoek komt.

Aucun commentaire:

Enregistrer un commentaire